Ritmische Gymnastiek

De ritmische gymnastieksport werd in 1962 erkend door de FIG (Fédération Internationale de Gymnastique) en werd ongeveer in het zelfde jaar in Duitsland en Zweden de wereld in gebracht. De sport verscheen echter pas in 1982 op de Olympische Spelen, nadat er in 1971 een officieel puntensysteem voor de punt werd vastgesteld. Het eerste wereldkampioenschap ritmisch gymnastiek werd echter al in 1963 gehouden in Boedapest. De sport wordt op professioneel niveau alleen beoefend door vrouwen.

De sport bevat zowel balletonderdelen als turnonderdelen.

Hoewel ritmisch gymnastiek een combinatie is van acrobatische bewegingen, dans en choreografie, maakt de sport ook gebruik van verschillende materialen. Deze materialen zijn het touw, de hoepel, de bal, de knotsen en het lint. Deze materialen worden in de choreografie verwerkt. Op internationale kampioenschappen worden er maar 4 van deze materialen gebruikt. Welk materiaal weg wordt gelaten, wordt bepaald door de FIG. Het gebruiken en manipuleren van deze materialen levert punten en bonuspunten op.

De sport wordt niet uitgevoerd op schoenen, maar op teentjes. Dit zijn halve schoenen van leer die de tenen bedekken en vast zitten aan hiel met een stuk elastiek. Deze teentjes worden gebruikt om de tenen te beschermen tegen vuil en er zorgen er voor dat

Bij een ritmische gymnastiekwedstrijd wordt de puntentelling bepaald door een jury. Deze jury houdt tevens in de gaten of de sporter zich aan de regels houdt. Deze reglementen worden om de vier jaar bepaald. Na iedere Olympische Spelen worden er weer nieuwe doorgevoerd, waar sporters zich de komende vier jaar aan moeten houden.

Punten worden op basis van twee criteria aan een oefening toegekend. Ten eerste gebeurt dit op grond van uitvoering, waarbij de jury kijkt naar hoe netjes en gevarieerd de oefening is, en ten tweede op grond van moeilijkheid. Hier wordt gekeken of alle moeilijke onderdelen goed zijn uitgevoerd. Het hoogste cijfer wat een oefening kan halen is 20,00.